Vennen en Veen
Fleurige vennetjes
In de bossen liggen allerlei vennen en kleine heidecomplexen verspreid: het Snoekveen, de Ganzenpoel, het Groote Veen en de Gouden Ploeg. Deze kleine terreinen zorgen voor afwisseling in het bos en herbergen veel planten en dieren die van voedselarme omstandigheden houden, zoals dopheide, zonnedauw en de adder.
Voor de oorsprong van veel vennen moeten we ver terug in de tijd. De basis voor dit landschap werd gelegd in de ijstijden. Het ijs schoof keien en leem naar onze streken. Later voerden water en wind een dik zandpakket aan. Hier en daar ontstonden vennen en plassen door stagnerend smeltwater. De Grenspoel, de Ganzenpoel en de Gouden Ploeg zijn hier voorbeelden van. In de lage delen groeide een dik veenpakket zoals in het Groote Veen.
De plantengroei van de vele vennen en natte heideslenken is heel gevarieerd. De bodem en het water zijn kalkarm, daardoor kunnen alleen aangepaste soorten hier groeien. Als er langs de randen van een ven geplagd wordt, groeit er al snel veel kleine zonnedauw. Dit plantje vangt met kleverige blaadjes kleine insecten om deze 'op te vreten'. Zo voorziet de plant in zijn eiwitbehoefte. Ook de knalgele bloemen van beenbreek kun je langs venranden vinden. Gagel is een struikje dat een heerlijke geur verspreidt. Je vindt deze soort bij het Groote Veen. Verder groeien er vooral planten als dopheide, pijpenstrootje en veenpluis in vennen en natte heide.